Intern verslag 198

De mansio van Gosen Steenwech (Louwschepoort westzijde)


Samenvatting en conclusies

Ten westen van het Hooghuis van Megen (Hinthamerstraat 108) bevond zich in de veertiende eeuw een mansio die toebehoorde aan Gosen Steenwech. Net als het geval was met het Hof van Brabant - zie mijn gelijknamig onderzoeksverslag - is ook aan het bestaan van deze mansio al in de vijftiende eeuw een eind gekomen. Het voordeel hiervan is dat er een groot aantal akten over bewaard gebleven is die inzicht geven in de aard en de omvang van het complex. Ook overeenkomend met het Hof van Brabant is de omstandigheid dat het goed zich uitstrekte van de straat tot aan de stadsmuur en dat de hoofdbebouwing aan het water stond. Een bijzonderheid was voorts dat zich onder een deel van die bebouwing een poort bevond.
In 1589 kwamen de restanten van de mansio in het bezit van de verwoeste abdij Mariėnkroon in Heusden. In het bewaard gebleven archief van deze abdij berusten verschillende retroakten betreffende het complex.

De details

De cijnsregisters maken duidelijk dat het niet gemakkelijk is het goed nauwkeurig te situeren. Aangenomen mag worden dat het zich bevond ter plaatse van en achter Hinthamerstraat 102 en 104. Het cijnsboek van 1520 bevat de volgende posten (latere cijnsplichtigen staan met inspringen boven de post waarop ze betrekking hebben):

Goswinus Stewech de xxxviii pedatis
xvi d.

Idem in Muntelken de lxxx pedatis
xxxiii d.

Idem Goswinus magis retro
ix d.

Idem de ponte ultra Diesam et gradu retro domum suam in Diesam tendente
ii d.


In de kantlijn achter de voorgaande post: Sequentes solvent.

ludocus de Duwen.
Iohannes Maes
xiii i½ d.


Otto filius Iohannis de Ravesteyn.
Petrus Kan gieter Claesz.
xi ½ d.


Sorores de Ortten
ix d.


Conegondis relicta Iohannis de Eyck.
Gerardus de Eyck
xiii ½ d.


Sorores de Ortten
xiii ½ d.


Opmerkelijk is dat hier begonnen wordt met posten die in 1520 al lang tot het verleden behoorden. Hieruit werden in totaal 60 penningen aan cijns betaald.
Hierna volgen de posten volgen die in genoemd jaar 1520 bestonden. Waarschijnlijk betroffen de eerste twee posten percelen aan de Hinthamerstraat, de overige de hoek om in de Louwschepoort. Het totaalbedrag was nu 61 penningen. Ik
heb geen verklaring voor dit verschil.

In het cijnsboek van 1573-1640 werden de volgende cijnsplichtigen genoemd:

Anneken weduwe Gerardt Janssen vanden Hovel
Geerlinck van Bruegell - xiii ½ d. oudts ---
ii st. xi d.


Anthoni Rutgers van Boxmeer.
dErffgenaemen (doorgehaald: Henrick) Herman Diricxsz.
Nu Herman Diricxs brouwer.
Nu Coernaert Janss. blouverver.
Aleydt Otten - xi ½ d. oudts ---
ii st. v d.


Heer Floris de Gort, prior van Huesden.
Heer Leonart van Boert inde porte byde brugge vanden susteren van Ortten - xiii ½
d. oudts ---
ii st. xi d.


De susteren van Ortten - ix d. oudts ---
i st. xiiii d.


Deselve - xiii ½ d. oudts --- (hierbij in de kantlijn: Solverunt tot 1622 incluys)
ii st. xi d.


Deselve van xxxviii voeten - xvi d. oudts ---
iii st. iii d.


Bij de eerste twee posten is er dus sprake van de omgekeerde volgorde, terwijl de laatste post refereert aan de oudere opgave in het het cijnsregister van 1520. Het totaalbedrag was in 1573 63 ½ penningen. Ook voor deze afwijking van de situatie in 1520 heb ik geen verklaring.

Het verpondingsregister van 1635 geeft verduidelijking. Hieruit blijkt dat de moeder van Rogier van Boxmeer in het westelijk hoekhuis van de Louwschepoort woonde. Vanaf Hinthamerstraat 102 treffen we de volgende posten aan:

Peter Thijs cock, bruijcker, voor t'sestich ponden, den viiien pen.
vii l. x st.


D'moeder van Rogier van Boxmeer opten houck vande poort vande susteren van
Orten, getaxeert op t'sestich ponden, den viiien pen.
vii l. x st.


Inde poort vant clooster de susteren van Orten, eijgen., Hendrick van Gemert bruijcker, voor acht en veertich ponden, den viiien pen.
vi l.


Hendrick Soerendonck eijgen., getaxeert op hondert ponden, den viiien pen.
xii l. x st.

Noch Hendrick van Soerendonck eijgen., getaxeert op t'sestich ponden, den viiien pen.
vii l. x st.1



Hieruit blijkt dat het cijnsregister van 1520 van zuid naar noord de juiste volgorde in acht nam. Zoals we zullen zien maakten deze posten deel uit van de voormalige mansio van Gosen Steenwech.

Bij het geslacht Steenwech kwam de voornaam Gosen veelvuldig voor. Al in 1332 wordt melding gemaakt van een Peter Steenwech met zin overleden broer Gosen.2 In 1334 was een Gosen schepen van 's-Hertogenbosch.3 Het is lastig, zo niet onmogelijk, om de afstamming van deze telgen te bepalen. Een Gosen Steenwech was schepen van 's-Hertogenbosch tot het dienstjaar 1404/05.4 Zoals we zullen zien had deze laatste zonen Klaas, Gosen en Hendrik en een dochter Sofie. Veel later in de vijftiende eeuw, vanaf 1473/74, was opnieuw een Gosen Steenwech schepen.5

Uit een oorkonde van 27 juli 1425 blijkt dat Jan Reimbrants en Goiart Cuper de erven van de mansio met hun toebehoren en bebouwing alsook een cijns van 10 pond van wijlen Gosen Steenwech hadden verkregen van de gebroeders Klaas, Gosen en Hendrik, kinderen van wijlen Gosen Steenwech, en Sofie dochter van wijlen Gosen, gehuwd met Jan Heym, en die hun vader hun had nagelaten. Dit moet gebeurd zijn vóór 28 maart 1421.6 Het complex werd op 27 juli 1425 omschreven als 'erven' van de mansio met zijn toebehoren en bebouwing in de Hinthamerstraat tussen erf van Meus Spierinc, Goiart Sceyvel en de zusters van Orthen aan de ene zijde en tussen erf van Jan de Jonge en erf van wijlen Gillis van Geel aan de andere zijde, strekkend van de straat tot aan de Dieze en van de Dieze naar de stadsmuur toe en het daar gelegen water.7
Uit dit complex hadden Jan Reimbrants en Goiart Cuper 14 ½ pond cijns beloofd aan Jan Heym, die gehuwd was met Sofie dochter van wijlen Gosen Steenwech. Sofie droeg als weduwe haar vruchtgebruik in deze cijns op 10 oktober 1438 over aan haar zoon Gosen, die de cijns vervolgens transporteerde aan Jenneke weduwe
1.Nationaal Archief, Raad van State 2134, f 271.
2.Archief van de Sint-Jan 23 (1332.09.24).
3.B.C.M. Jacobs, Justitie en politie in 's-Hertogenbosch voor 1629 (Assen-Maastricht 1986) 256.
4.Jacobs, a.w., 261-261.
5.Jacobs, a.w., 267.
6.Op genoemde datum droegen Jan Heym en zijn vrouw Sofie dochter van wijlen Gosen een cijns van 14 ½ pond aan Meus Spierinc. Deze cijns was Jan beloofd door Jan Reimbrant en Goiart Cuper, die de mansio met toebehoren van wijlen Gosen Steenwech in erfelijke cijns hadden gekregen (R 1192, f 110). Zie hierna.
7.R 1195, f 132v: Notum sit universis quod cum Iohannes (Reymbrants)a et Godefridus Cuper hereditates mansionis cum suis attinentiis et edificiis quondam Goeswini Steenwech, sitas in Buscoducis in vico Hijnthamensi inter hereditatem Bartholomei Spierinc, Godefridi Sceyvel et pauperum sororum hospitalis domini quondam Iohannis de Orthen presbiteri ex uno et inter hereditatem Iohannis die Jonghe et hereditatem quondam Egidii de Ghele ex alio, tendentes a communi vico ad communem Diesam et ulterius ab eadem Diesa versus murum opidi de Buscoducis usque ad communem aquam ibidem protendentem siti sunt et dictus quondam Goeswinus in eisdem decessit, item hereditarium censum decem librarum communis pagamenti erga Nycolaum, Goeswinum et Henricum fratres, liberos quondam Goeswini Steenwech predicti, atque Iohannem Heyme, maritum et tutorem Sophie, filie dicti quondam Goeswini, acquisierat ---.
a Dit woord ontbreekt.
van Jan Gijsselen.8 Op 5 november 1472 droeg Jenneke deze cijns over aan Jan Hoefke, priester, kloosterling van de regulieren in Mariėndaal bij Arnhem. Zij behield hierbij het vruchtgebruik gedurende haar leven.9
Dat het om een omvangrijk complex ging blijkt uit een akte van 29 augustus 1422, waarin Goiart Cuper en Jan Reimbrants een deling maakten. Eén 'erf' werd gesitueerd in de Hinthamerstraat tussen erf van Meus Spierinc en Agnes Sceyvels, strekkend van de straat tot aan het water; een tweede lag over het water tussen erf van de kinderen van wijlen Gillis van Geel en Hubrecht van Gemert aan de ene zijde en tussen erf van Tielman van Doren en de zusters van Orthen aan de andere zijde, en strekte zich uit van het genoemde water tot aan het water dat langs de stadsmuur stroomde, met de bebouwing op dat perceel.
Bij die deling vielen aan Goiart ten deel:
  • het voorste huis van de twee voorste huizen aan de Hinthamerstraat, te weten dat voorste huis met kamer en ondergrond dat gelegen was naast het voor-noemde erf van Agnes Sceyvel (het westelijke; zie hierna);
  • het stenen achterhuis met bebouwing aan het water, strekkend van een leeg erf aldaar tussen aangrenzend huis en het middelste stenen huis op het genoemde erf tot aan het genoemde water;
  • een deel van de tuin over het water, strekkend van het water tot een beemd aldaar, namelijk dat deel gelegen aan de rechterkant van de weg strekkend van de stenen brug tot aan de beemd, namelijk het deel gelegen naar het westen toe naast erf van de kinderen van Gillis van Geel, met een stenen toilet aan dezelfde kant van het water over het water;
  • de helft van een beemd achter de genoemde tuin door de tuin in de lengte in twee gelijke delen te verdelen, namelijk ook de westelijke helft.
Aan Jan Reimbrants vielen ten deel:
  • het andere voorste huis van de twee voorste huizen met zijn ondergrond, gelegen naar het oosten toe naast erf van Meus Spierinc en een kamer van twee kamers naast de twee huizen, namelijk de tweede kamer, gelegen naast de halve mansio waarin Jan Reimbrants toen woonde;
  • de voornoemde halve mansio met een kamer gebouwd op de weg van de Hinthamerstraat naar het water;
  • het voornoemde leeg erf tussen de halve mansio en de stal van Goiart;
  • het deel van de tuin gelegen aan de linkerkant naast erf van Tielman van Doren en de zusters van Orthen, strekkend vanaf het water tot aan het erf van de priester van het zusterhuis, genomen uit de voornoemde tuin;
  • de andere helft van de beemd, gelegen naar het oosten naast erf van de zusters.
Voorwaarden waren onder meer:
  • de weg naar de beemd en de brug en de trap over en aan het water zouden op beider kosten onderhouden worden;
  • de weg over de gracht zou altijd minstens acht voet (2,30 m) breed blijven.
  • de voor- en achterpoorten, de ene aan de straat en de andere boven het water en de trap, zouden op beider kosten onderhouden worden.10
8.R 1208, f 265v.
9.R 1242, f 14.
10.R 1192, f 545v: Godefridus Cuper et Iohannes Reymbrants palam recognoverunt se quandam divisionem mutuo fecisse de hereditate quondam Goeswini Steenwech, sita in Buscoducis in vico Hinthamensi inter hereditatem Bartholomel Spierinc ex uno et inter hereditatem Agnetis Sceyvels ex alio, tendente a dicto vico usque ad aquam ibidem fluentem, atque de hereditate dicti quondam
Opmerkelijk is dat er slechts van een halve mansio sprake is. Over de andere helft wordt niet gesproken.11
 Goeswini, sita ultra aquam predictam inter hereditatem liberorum quondam Egidii de Gheel et Huberti de Gemert ex uno et inter hereditatem Tielmanni de Spina et sororum devotarum de Orthen ex alio, tendente a dicta aqua versus murum opidi de Buscoducis usque ad aquam iuxta dictum murum fluentem, atque de edificiis in eadem hereditate consistentibus, ut dicebant.
Mediante qua divisione domus anterior de duabus domibus anterioribus situatis in dicta hereditate ante iuxta vicum Hinthamensem predictum, scilicet illa domus anterior cum eius fundo ac camera quadam cum eius fundo contigue? dicte domui adiacens et proxime coadedificata, que site sunt proxime su.. contigue iuxta hereditatem Agnetis Sceyvel predicte; atque domus lapidea posterior et area cum annexis sive continuatis sibi edificiis, sita ibidem iuxta aquam predictam, tendens a quadam vacua hereditate sita ibidem inter adiacentem domum et mediam domum lapideam in dicta hereditate consistente usque ad aquam predictam; insuper porcio orti siti ibidem ultra aquam predictam, tendentis a dicta aqua usque ad pratum ibidem consistens, scilicet illa porcio orti que sita est ab dextra parte vie tendenti ibidem a ponte lapideo ibidem sito usque ad pratum predictum, que pars sita est versus occidentem iuxta hereditatem liberorum quondam Egidii de Geel, simul cum cloaca lapidea ibidem ab eadem parte vie supra aquam consistentem, atque medietas prati siti ibidem retro ortum predictum, dividendo pratum predictum per longitudinem eius, scilicet a dicto orto per longitudinem usque ad aquam ibidem retro fluentem in duas partes equales, scilicet ex hiis duabus partibus illa medietas que sita est in latere versus occidentem iuxta hereditatem heredum quondam Huberti de Gemert, dicto Godefrido cesserunt in partem ---.
Et mediante qua divisione alia domus anterior cum suo fundo de duabus domibus anterioribus predictis, scilicet illa domus anterior cum suo fundo que sita est versus orientem iuxta hereditatem Bartholomei Spierinc, atque una camera de duabus cameris dictis duabus domibus adiacentibus, scilicet illa camera de dictis duabus cameris que est 2a in ordine et sita est contigue iuxta mediam mansionem in dicta hereditate consistente in qua Iohannes Reymbrants moratur; insuper domus seu mansio media predicta in dicta hereditate consistens simul cum quadam camera edificata supra viam tendentem ibidem a vico Hintamensi versus aquam ibidem fluentem; item vacua hereditas predicta que sita est inter dictam mediam mansionem et stallum Godefridi predicti; insuper illa porcia orti predicti que sita est in latere sinistra iuxta hereditatem Tielmanni de Spina et sororum de Orthen et tendit ab aqua usque ad hereditatem presbiteri domus sororum predictarum, sumptam de orto predicto; insuper medietas reliqua prati predicti, scilicet illa medietas que sita est versus orientem iuxta hereditatem sororum de Orthen dicto Iohanni Reymbrants cesserunt in partem ---;
talibus condicionibus annexis quod via tendens a dicto vico per pontem ibidem ad pratum predictum simul cum dicto ponte et gradu ibidem consistente iuxta dicta pontem erunt perpetue equaliter? communes dictis condividentibus. Eciam convenerunt inter se quod via que sita est ultra pontem tendens ad pratum manebit in latitudine que ibidem iam sita est et utrobique ad minus habebit latitudinem octo pedataram ab ante ad retro. Eciam condicionatum est, si alicui? dictorum condividentium de premissis imposterum via iuris evinceretur, dampna equaliter portabunt atque quod ipsi censum domini ducis et quecumque alia onera ex premissis integris solvenda inter se equaliter sic solvent quod uni ab altero occasione defectus solucionis eorundem onerum dampna exinde non eveniant in futurum, prout recognoverunt et sibi mutuo super omnia promiserunt.
Quo facto Iohannes Reymbrants soen predictus promisit super omnia Godefrido predicto quod ipse eundem Godefridum ab omnibus promissionibus quas idem Godefridus fecerat quondam domino Bartolomeo Rogge presbitero aut alicui alteri? persone de particula orti predicto quam presbiter sororum predictarum possidet ad presens, quitabit, relevabit et indempnem observabit. Insuper condicionatum est quod dicti condividentes portas anteriores et posteriores, scilicet illa que stat ad vicum Hinthamensem et illa que stat supra aquam atque gradum predictum, suis communibus perpetue conservabunt expensis.

Op 31 juli 1436 vervaardigden de Bossche schepenen een vidimus van deze deling (afschrift hiervan uit 1611 in Mariėnkroon 88, f 13v-16v).
11.Op 31 maart 1423 verkocht Goiart Cuper aan Filips zoon van wijlen Herman Koenen een cijns van 300 pond uit al zijn goederen, waaronder met name genoemd werden de huizen, erven, tuin en beemd die hij van de erfgenamen van Gosen Steenwech had verkregen (R 1193, f 493v nw.: Godefridus Cuper promisit michi ad opus Philippi filii quondam Hermanni Coenen quod ipse (dabit)a et solvet eidem hereditarium censum trecentarum! librarum monete hereditarie Pasce ex domibus et

De beemd

Op 17 juli 1425 transporteerden Jan Reimbrants en Ida weduwe van Goiart Cuper de beemd aan Hendrik Steenwech. Over twee helften wordt niet gesproken. De beemd werd nu gesitueerd tussen erf van de zusters van Orthen en erf van Hubrecht van Gemert. Hij strekte zich uit van het huis van de zusters waarin Jan van Kalkar, priester en provisor van de zusters, woonde en vanaf de tuin tot aan het water aldaar stromend naar de stadsmuur. Filips zoon van wijlen Herman Koenen en Lambrecht Smedeken, zoon van wijlen Lambrecht Smedeken, deden afstand van hun recht op het goed ten behoeve van Hendrik Steenwech. Jan Reimbrants en Ida droegen op 8 respectievelijk 9 augustus 1425 ook hun recht om de hiervóór genoemde weg en de brug te gebruiken aan Hendrik over.12 Hendrik Steenwech droeg de beemd met de genoemde rechten op 14 april 1439 over aan Aart van der Molen, zoon van wijlen Jan, en deze laatste op zijn beurt een dag later aan de zusters van Orthen.13

Bezitters:

Jan Reimbrants en Ida weduwe Goiart Cuper 1425.07.17 »
Hendrik Steenwech 1439.04.14 »
Aart Jansz. van der Molen 1439.04.15 »
zusters van Orthen

Stenen huis en erf (en een stukje tuin) aan de Dieze

Goiart Cuper vermaakte zijn part van het complex of althans een deel daarvan van Gosen Steenwech in zijn testament van 19 december 1423 aan Klaas Coel Schrijn-
 areis et orto ac prato dicti Godefridi, sitis in Buscoducis in vico Hinthamensi que fuerant quondam Goeswini Steenwech et quos idem Godefridus erga heredes quondam Goeswini acquisierat, ut dicebat, atque ex universis aliis bonis dicti Godefridi tam mobilibus quam immobilibus, hereditarlls atque paratis, habitis et habendis, ubicumque locorum consistentibus, sitis aut solvendis. Goiart beloofde aan Filips ook nog en bedrag van 600 Franse kronen. a Dit woord ontbreekt.).
12.R 1195, f 127v: Iohannes Reymbrants, filius Nycolai Reymbrants, atque Ida relicta quondam Godefridi Cuper, cum tutore, pratum quoddam quondam Goeswini Steenwech, situm in Buscoducis infra murum opidi retro mansionem et ortum quondam Goeswini predicti, qui mansio et ortus iamdicti siti ibidem in vico Hintamensi inter hereditatem Bartholomei Spierinc et sororum de Orten ex uno et inter hereditatem Iohannis die Jonghe ex alio, et quod pratum situm est ibidem inter hereditatem dictarum sororum de Orthen ex uno et inter hereditatem heredum quondam Huberti de Gemert ex alio, et tendit ab hereditate seu domo sororum de Orthen in qua dominus Iohannes Kalker presbiter, provisor dictarum sororum, ad presens moratur et ab orto primodicto usque ad aquam ibidem fluentem versus murum opidi predicti, in ea quantitate qua dictum pratum ibidem ad presens situm et a dicto orto divisum iacet, ut dicebant, hereditarie vendiderunt Henrico Steenwech ---.
Philippus filius quondam Hermanni Koenen atque Lambertus Smedeken, filius quondam Lamberti Smedeken, super premissis et iure ad opus eiusdem Henrici hereditarie renunciaverunt ---. Godefridus Boest prebuit medietatem Yde et reportavit. ---.
Iohannes Reymbrants promisit super omnia Yde quod ipse eandem nunquam impetet occasione contractus culuscumque facti nuper aut? de prato predicto inter ipsum et Iohannem predictum. ---. Dictus lohannes Reymbrants ius utendi quadam via tendente a dicto prato usque ad aquam seu Diesam antrorsum, scilicet versus vicum predictum, que via utrobique? est et permanebit latitudinis octo pedatarum, atque ius utendi ponte et via protensu ab eodem ponte usque ad vicum Hintamensem predictum, ut dicebat, hereditarie supportavit Henrico Steenwech predicto ---.
Similiter fecit? Yda de via.

13.R 1209, f 72.
maker. Het goed werd hierbij vrij summier omschreven als huis, stal, huiserf, weg, stenen werf en halve tuin.14 Klaas Schrijnmaker transporteerde het op 11 juli 1427 aan Gerburg, de weduwe van Goiart Cupers condivident Jan Reimbrants. De omschrijving werd overgenomen uit het notarieel instrument.15 Later ging men het goed weer gedetailleerder omschrijven.
Uit dit deel verkocht de weduwe Reimbrants op 19 november 1432 aan hun beider zoon Jan een cijns van 60 pond. Het goed werd hierbij omschreven als
14.Meelmansgasthuis 94: In nomine Domini, amen. Per hoc presens instrumentum cunctis pateat evidenter quod anno Domini a nativitate millesimo quadringentesimo vicesimotercio mensis decembris die decimanona hora summe misse vel circiter --- personaliter constitutus discretus et honestus vir Godefridus dictus Cuper, opidanus opidi de Buschoducis Leodiensis dyocesis in lecto egritudinis decumbens gravi infirmitate detentus sane tamen mentis et suorum sensuum bene compos existens, ut cuilibet apparebat, --- suum testamentum seu ultimam suam voluntatem fecit, edidit et ordinavit --- legavit Woltero suo fratri legitimo medietatem unius mansi in alto et in basso, siti in loco dicto Udenhout --- statim post obitum ipsius testatoris et Yde sue legitime conthoralis ab eodem Woltero et non prius pleno iure invadendum, aggrediendum et possidendum. Item legavit Colino dicto Cole Screynmaker domum et aream in qua residet et stabulum cum via attinente, quandam eciam hereditatem dictam stenenwerf et mediam ortum citra aquam, prout et quemadmodum predictus testator ibidem habet et possidet statim post obitum ipsius et Yde sue legitime coniugis et non prius ab eodem Colino invadendos, apprehendos, aggrediendos et pleno iure possidendos. Voluit eciam predictus testator et in vim testamenti ordinavit quod infra annum proximum post obitum ipsius et Yde sue coniugis dum predicta bona ad predictos Wolterum suum fratrum et Colinum pervenerint et eo modo quo prefertur possederint et assecuti fuerint, quod tunc quilibet eorum reddere et solvere tenebitur centum florenos Arnemenses boni valoris et iusti ponderis vel valorem eorundem in alia moneta seu pagamento. Et pro illis ducentis florenis iamdictis predictus testator mandavit emi quatuor modios siliginis mensure de Buschoducis annui pactus vel quidecim libras annui census monete in Buschoducis ad bursam communiter currentes annuatim et perpetue solvendos tribus hospitalibus et pauperibus in eisdem degentibus equaliter dividendos, videlicet terciatim hospitali iuxta portam Captivorum, terciatim hospitali seu pauperibus viris residentibus in domo Aleydis quondam Ywani et terciatim pauperibus mulieribus residentibus in loco dicto op den Papenhuls vulgariter Moens gasthuys nuncupatum, tali condicione annexa quod si predicti Wolterus et Colinus predictos florenos ducentos florenos! provisoribus predictorum hospitalium infra tempus superius assignatum non solverint aut exposuerint nec alter eorum solverit aut exposuerit, quod tunc quilibet eorum saltem suos centum florenos ut premittitur non persolvens tenebitur et erit astrictus statim ymmo? anno finito provisoribus supradictorum pauperum sive hospitalium ad opus eorum duos modios siliginis seu medietatem quindecim librarum mensure et monete predictarum ex bonis et hereditatibus eis et cuilibet eorum ut premittitur legatis et sic deinceps annuatim absque contradictione donec et quousque predicti Wolterus et Colinus predictos ducentos florenos Arnemenses provisorum predictorum hospitalium ad opus pauperum ibi? degentium plenarie et totaliter persolverint erat? revera? de intencione testatoris, quod si unus eorum, videlicet Wolterus aut Colinus, centum florenos Arnemenses statuto tempore non dederit aut ut prefertur persolverit altero eorum debite persolvente, ille qui solverit non tenebitur nec erit astrictus ad solucionem dicti pactus et annui census, sed erit omnino ab eadem annua solucione in toto et in parte liber et immunis. Super quibus omnibus et singulls prefatus testator peciit a me notario publico infrascripto unum vel plura instrumentum seu instrumenta ad opus omnium quorum interest vel interesse poterit quomodolibet in futurum sub astantium testimonio personarum. Acta fuerunt hec in opido de Buschoducis in domo inhabitacionis supradicti testatoris, sita in vico Hynthamensi, presentibus ibidem discretis et honestis viris Phylippo Conrardi, Tyelmanno de Spina et Iohanne filio Mathye testibus fidedignis ad premissa testificanda vocatis specialiter et rogatis. (signum) Et Ego Arnoldus Roveri, imperiali auctoritate et curie Leodiensis publicus notarius ---.
15.R 1196, f 150: Nycolaus Coel Screynmeker domum, stabulum, aream, viam, quandam hereditatem dictam stenenwerf et medium ortum, sitos in Buscoducis iuxta vicum Hijnthamensem, in quibus quondam Godefridus Cuper decessit, quos domum, stabulum, aream, viam, hereditatem et medium ortum predictos Godefridus Cuper predictus dicto Nycolao Coel Screynmeker in eius testamento legaverat, ut dicebat in instrumento publico desuper confecto plenius contineri, hereditarie supportavit Godefrido Boest ad opus Geerburgis relicte quondam Iohannis Reymbrants.
stenen huis en erf met toebehoren van wijlen Goiart Cuper en een stukje tuin van wijlen Goiart Cuper op het erf van wijlen Gosen Steenwech aan het water.16 Hille weduwe van Jan Reimbrants junior transporteerde op 5 oktober 1464 haar vruchtgebruik in een cijns van 10 pond uit de cijns van 16 pond aan haar kinderen Mathijs, Jan en Katerijn. Deze droegen hem vervolgens over aan Korstien weduwe van Rutger van Kessel.17
Gerburg droeg het complex op een onbekend tijdstip over aan Willem zoon van wijlen Hendrik Dicbier Goiartsz., die het op zijn beurt op 24 februari 1436 transporteerde aan Jan Batenz.18
De omschrijving luidde toen:
  • stenen huis en erf op en bij het water tussen erf van Meus Spierinc en erf van Agnes Sceyvels, strekkend van leeg erf bij de stal van het huis tot aan het water. Er rustte een erfdienstbaarheid op van het gebruik van de poort onder het huis;
  • de helft van de tuin over de Dieze tussen een weg van de Dieze naar een beemd. De tuin was dwars verdeeld. De betreffende helft lag aan het eind bij de Dieze. Er hoorde ook een stenen werf toe en een stenen toilet op het water;
  • het recht van weg door twee poorten, een aan de Hinthamerstraat en een onder het stenen huis en over de weg, van de voorste poort over een stenen brug tot aan de genoemde beemd. Verder ook met het gebruik van de trap bij de brug.
Uitgezonderd was het recht van Meus Spierinc op de stenen eindgevel of schoorsteen en uitgezonderd het recht van Jan van Kalkar, priester, om het toilet te gebruiken.19
16.R 1203, f 127 nw: de et ex domo lapidea et area cum suis attinentiis quondam Godefridi Cuper et particula orti eiusdem quondam Godefridi Cuper, sita in Buscoducis in vico Hijnthamensi in hereditate quondam Goeswini Steenwech iuxta aquam ibidem fluentem, prout dicta domus lapidea cum suis attinentiis et particula orti ibidem site sunt et ad dictum quondam Godefridum Cuper pertinere consueverant.
17.R 1234, f 154v.
18.BHIC, Mariėnkroon en Mariėndonk 88, f 17.
19.Mariėnkroon 88, f 17-18v: Wilhelmus dictus Dicbier, filius quondam Henrici Dicbier, filii Godefridi, domum lapideam et aream cum suis appendiciis quondam Goswini Steenwech, postea Godefridi dicti Cuper, sitam in Buscoducis in hereditate quondam Goswini predicti super et iuxta aquam ibidem fluentem, die Diese vocatam, inter hereditatem Bartholomei Spierinck ex uno latere et inter hereditatem Agnetis dicte Sceyvels ex alio latere, tendentem a quadam vacua hereditate sita ibidem iuxta appendentias seu stabulum eiusdem domus usque ad aquam, salvo tamen unicuique suo iure viandi per portam subtus domum predictam situatam; insuper medietatem orti cuiusdam, siti ibidem ultra Diesam seu aquam predictam inter quandam viam ibidem protensam a dicto Disa! versus pratum quoddam quondam Goswini predicti ex uno latere et inter hereditatem quondam Egidil de Geele ex alio latere, (f 17v) tendentem a Disa usque ad pratum predictum dividendo ortum predictum in duas partes equales transversaliter, scilicet illam medietatem eiusdem orti que sita est ibidem in fine eiusdem orti proxime et contigua iuxta Disam predictam, simul cum muro lapideo dicto steenwerff vocato, sito iuxta aquam predictam ad finem orti predicti, simul etiam cum cloaca lapidea sita ibidem ad finem orti predicti super aquam predictam; insuper ius viandi per portas tam anteriorem quam posteriorem, quarum portarum una stat iuxta vicum Hinthamensem et alia subtus domum lapideam predictam in hereditate quondam Goswini predicti, et per viam tendentem a porta anteriori per pontem lapideum ibidem usque ad pratum, similiter et ius utendi gradum consistentem iuxta dictum pontem similiter aliis hominibus ius de hereditate quondam Goswini Steenwech habentibus in eo iure quo quondam Godefridus Cupers premissis portis, via, ponte et gradu usus fuerat ad domum et partem orti predictas, salvo et excepto Bartholomeo Spierinck suo iure si quod habet in epycausterio lapideo steenen gevel vocato finali, stante in fine dicte domus versus domum dicti Bartholomei atque salvo domino Ioanni de Kalker presbitero suo iure utendi dicta cloaca, si quod ius idem dominus Ioannes in usu eiusdem cloaca habeat, quos domum, stabulum, aream, murum steenen werff vocatum et medietatem predictos dictus Guilielmus Dicbier erga Geerburgem relictam quondam Ioannis dicti Reijnbrants acquisierat, prout in litteris scabinorum de Buscoducis super hoc confectis plenius
Op 27 april 1453 verklaarden de zusters van Orthen dat de tuin van Jan over het water aan Jan zou blijven zoals deze was afgepaald en niet verder, en dat er een regeling was getroffen over de afvoer in die tuin, over een doorgang en een muur.20
Hierna is het goed vererfd op Heilwig dochter van Jan Batenz., gehuwd met Gerit van Eik. Vervolgens vererfde het goed op diens zoon Jacob, diens dochter Liesbet, die trouwde met Simon Mathijs Albrechtsz. Deze droeg het goed op 21 juli 1548 over aan Lenard zoon van wijlen Jan van Boort, priester.21
Op 29 juli 1589 gaf mr. Gijsbrecht Coeverincx als uitvoerder van het testament van Lenard van Boort dit complex met nog een ander perceel in cijns aan Goiart van Engelant, schepen van 's-Hertogenbosch, voor een grondcijns van twee stuivers,
 continetur, legittime et hereditarie supportavit Ioanni Bathensoon, simul cum dictis litteris et quibuscumque aliis litteris quas ipse se habere dicebat mentionem inde facientibus atque cum toto iure sibi in dictis litteris et contentis in eis quovismodo competentibus, et effestucando resignavit modo in talibus consueto, promittens antedictus Wilhelmus ut debitoror principalis super se et bona sua omnia quod ipse huiusmodi supportationem et resignationem ratas et firmas perpetue sine contradictione observabit et quod ipse omnem obligationem ex parte sui in premissis existentem prefato Ioanni deponet omnino, excepto oneribus in dictis litteris contentis. Testes interfuerunt scabini in Buscoducis Iohannes Spierinck et Wilhelmus Loijer. Datum vicesima quarta die mensis februarii anno Domini millesimo quadringentesimo tricesimo quinto.
De minuut in het Bosch' schepenprotocol werd niet aangetroffen. Mogelijk heeft het protocol hier een lacune.
20.Mariėnkroon en Mariėndonk 88, f 18v.
21.R 1350, f 515-516: Symon filius quondam Mathie Alberti tanquam maritus et tutor legitimus ut dicebat Elisabeth filie quondam Iacobi de Eyck, filii quondam Gerardi de Eyck, ab eodem quondam Gerardo et quondam domicella Heylwige sua uxore, filia quondam magistri Iohannis Batensoen pariter genite, domum lapideam et aream cum suis appendentiis quondam Goswini Steenwech, postea Godefridi dicti Cuyper, sitam in Buscoducis in hereditate quondam Goeswini predicti super et iuxta aquam ibidem fluentem die Dyese vocatam inter hereditatem Bartholomei Spierinck ex uno et inter hereditatem Agnetis dicte Sceyvels ex alio, tendente a quadam vacua hereditate sita ibidem iuxta appenditias seu stabulum eiusdem domus usque ad aquam, salvo tamen unacumque suo iure viandi per portam subtus domum predictam situatam; insuper medietatem orti cuiusdam, siti ibidem ultra Diesam seu aquam predictam inter quandam viam ibidem protensam a dicta Diesa versus pratum quoddam quondam Goeswini predicti ex uno et inter hereditatem quondam Egidii de Gheele ex alio, tendentis a Diesa usque ad pratum predictum dividendo ortum predictum in diversis partes equales transversalite, scilicet illam medietatem eiusdem orti que sita erat ibidem in fine eiusdem orti proxime et contigue iuxta Diesam predictam, similiter cum muro lapideo steenen werff vocato, sito iuxta aquam predictam ad finem orti predicti, simul? cum cloaca lapidea sita ibidem ad finem orti predicti super aquam predictam; insuper ius viandi per portas tam anteriorem quam posteriorem, quarum portas una stat iuxta vicum Hinthamensem et alia subtus domum lapideam predictam in hereditate quondam Goeswini predicti et per viam tendentem a porta anteriori per pontem lapideum ibidem usque ad pratum predictum, similiter? et ius utendi gradu consistente iuxta dictum pontem similiter aliis hominibus ius de hereditate quondam Goeswini Steenwech habentibus, in eo iure quo quondam Godofridus Cuyper premissis porta, via, ponte et gradu usus fuerat ad domum et partem orti predictos, salvo et excepto Bartholomeo Spierinck suo iure, si quod habet, in epicausterio lapideo steenen ghevel vocato finali, stante in fine dicte domus versus domum dicti Bartholomei atque salvo domino Iohanni de Kalker presbitero suo iure utendi dicta cloaca, si quod ius idem dominus Iohannes in usu eiusdem cloaca habeat, quos domum, stabulum, aream, murum stenenwerff vocatum et medietatem orti predictos Willelmus Dicbyer, filius quondam Henrici Dicbyer, filii Godefridi, olim Iohanni Batens hereditarie supportaverat, prout in litteris, legitime et hereditarie supportavit domino et magistro Leonardo de Boirt prebitero, filio quondam Iordani de Boirt --- census fundi ad duos suferos et unam blancken ascendens domino nostro duci et hereditarius census trium et dimidie librarum monete conventui domus de Orthen in Buscoducis ---. Datum scilicet xxi iulii.
Iacobus filius quondam Hermanni
(ruimte opengelaten) super premissis --- ad opus domini magistri Leonardi legitime et hereditarie renunciavit --- (niet afgewerkt).
een cijns van 3 ½ pond aan de zusters van Orthen en enkele andere cijnzen aan particulieren.22
Het genoemde andere perceel betrof toen een stukje erf eertijds van de zusters van Orthen tussen de weg strekkend van de Hinthamerstraat naar de brug aan de ene zijde en erf van Evert van Arkel aan de andere zijde. Simon had dit stukje erf op 8 juli 1550 aan Lenard van Boort overgedragen.23 Voor notaris Joseph van Heijmissem verklaarde Goiart op 28 maart 1600 dat hij deze goederen niet voor zichzelf had verkregen, maar voor het klooster Mariėnkroon, door de vijanden van het katholieke geloof uit hun klooster verdreven.24 In het archief van het klooster bevindt zich een huurceel, die enige informatie biedt over het huis en zijn toenmalige inboedel. Op 24 juli 1604 werd het voor een jaar verhuurd aan Anna weduwe van Marcelis van Brecht. Het werd toen omschreven als seeckere huys, achterhuys ende erve, gestaen ende gelegen inne deser stadt sHertogenbossche inde Hijnthamerstraet in een gancxken daermen gaet naeden con vente der zusteren van Orten. Er verbleef toen een luitenant in het huis. De verhuurder moest hem blijven voorzien van een bed en twee lakens, mogelijk ook van een saerge - een deken van grove stof -, potten en tinwerk. De bepaling is niet helemaal duidelijk.25 Ende oock geconditioneert dat inne de voorscreven huyse zullen blijven dese nae volgende parceelen: inden sadel een cantar? taeffel (kantoortafel?); noch een groote lange taeffel met twee schragen; een taeffereel voor den schoorsteen vande verrysenis; noch een taeffereel vande affneminge van cruys; noch een ecce homo; twee grote schabelen; inde ganck vanden zadel een taeffereel vande begraeffenis ons Heeren; inde keucken eenen block met twee deuren; opte priors camer een cantoer met een slot ende een schietlay met een slot daeronder; opte camer boven de keucken een koetsken met een sitten; recht voorde trappe aende muer eenen kapstock daermen mantels op hanght; opte camer boven de sadel een koetse met een voetbanck; noch een sitten; noch een bort vanden h. cruijs. De huurster moest ze in goede staat houden. De verhuurder moest de nodige reparaties uitvoeren, waarbij werd opgemerkt dat de ruiten seer geruineert waren. Waarschijnlijk had het huis dus een tijd leeggestaan. Liet de verhuurder dit, na hiertoe te zijn aangenaamd, na, dan mocht de huurster het op zijn kosten laten doen. In de kantlijn van de akte staat nog: De voorschreven verhuerder reserveert inne den voirschreven huyse eenen solder om daer inne der conventualen andere meublen tot bewaringe tesetten. Op 1 juni 1605 werd de huur voor een jaar verlengd. Hierbij werd door de verhuurder bedongen: ende den luytenant onderhouden van het linvat als ick hem heb moeten doen tot noch toe. Ende als de vrou van Druenen compt om haer bedde, dan sal jofvrou Van Brecht moeten besorgen bedde ende sarts. Ook in 1606 en 1607 werd de huur nog telkens voor een jaar verlengd. De huursom liep op van 33 gulden in 1604, 34 gulden in 1605, 36 gulden in 1606 tot 40 gulden in 1607.
22.R 1416, f 381-384.
23.R 1416, f 381-384.
24.BHIC, Mariėnkroon en Mariėndonk 88, f 25v-26v: non ad opus sui sed ad opus domini Ludovici de Ronne presbiteri aut? prioris conventus ad coronam beate Marie in Heusden, ab inimicis catholicis fidei ex suo conventu et bonis expulsi, emisse, atque nummos occasione eiusdem emptionis et donationis ad censum partim numeratos, partim promissos aliasque expensas ob hoc? factas a prenominato domino priore numeratas et persolutas.
25.behoudelyck ende welverstaende dat de voirscreven verhuerder gehouden zal zyn tot dienste ende servicie vanden lieutenant inne den voirscreven huijse tevooren gebilletteert zynde te doen een bedde met twee slapelaeckens, een saerge ende voorts de andere meublen van huysraet van potten, tennewerck etcetera sal de verhuerder wederom moegen naer hem nemen.
Er blijkt uit deze huurceel ook nog iets over de indeling van het huis: er was zoals gebruikelijk een zaal. Hierboven bevond zich een kamer. Ook boven de keuken was een kamer en hiernaast was er nog een vertrek dat de priors camer werd genoemd.
Op 14 januari 1613 verhuurde Hendrik van Zoerendonk namens het klooster aan Anke weduwe van Aart Willemsz. voor twee jaar sekeren hoff gestaen ende gelegen binnen deser stadt byde sustere van Orten clooster, aldaer achter den woonhuyse des heere priors ende con ventualen voorschreven over dwater gelegen --- wesende geconditioneert ende ondersproken dat myn heer prior ende conventualen voirschreven oyck sullen blyven in gebruyck ende genoth des hoffs voorschreven, voor zoo vele als hun nottruff sulcx vereysschen sal ende sy van outs hebben plegen te doen; oyck mede vande vruchten des peerbooms daerinne staende, naer ouder gewoonte blyvende oyck tot proffyt vanden heer prior ende conventualen voirschreven den geheelen wyngaert daerinne staende.26
Op 12 mei 1615 sloot broeder Floris Curtius, prior van het klooster, een overeenkomst met de Utrechter Joost van der Nijpoort over de achterstalligheid van een rente, die in 1589 op het complex was gevestigd.27 Mogelijk verkeerde het klooster in financiėle problemen. In ieder geval werden de drie Bossche huizen van het convent in 1627 door de domeinen in beslag genomen. Het ging hierbij om het onderhavige complex, een huis aan de Markt en het huis De Groenweide bij het Klein Begijnhof.28
Na de reductie van de stad in 1629 kwam het goed aan de Staten van Holland en West-Friesland, die het op 29 maart 1630 overdroegen aan de voormalige schepen van 's-Hertogenbosch Hendrik Jacob Mathijsz. van Zoerendonk, die zoals we gezien hebben waarschijnlijk rentmeester van het klooster Mariėndonk was. De omschrijving luidde toen: huijsingen, erven ende hoff over dwater met hunne gronden ende alle ende eenyegelicke hunne andere rechten ende toebehoirten gestaen ende gelegen binnen der voorschreven stadt vanden Bossche inde Hinthamerstraet in een straetken aldaer naest den huijse van Megen gaende naer het suster van Orten clooster. Het complex was laatst bewoond door de kanunniken Philips en Mathijs van Zoerendonk.29 Deze waren broers van Hendrik en zonen van Jacob zoon van de horlogemaker Mathijs Hendriksz. van Zoerendonk alias Slaets alias Koning.30
Op 2 maart 1652 transporteerde Margareta de Cort, dochter van Jan Florisz. de Cort, weduwe van Hendrik van Zoerendonk, bij gemachtigde het goed aan Pieter de Louw, notaris. Er gingen nog de grondcijns van twee stuivers elf penningen uit en een cijns van 3 ½ pond aan de zusters van Orthen. De omschrijving luidde: sekere huysingen, erven ende hoff over d'waeter met henne gronden ende alle ende eenyegelicke henne andere rechten ende toebehoorten, gestaen ende gelegen binnen deser stadt van s'Hertogenbossche inde Hinthamerstraet in een straetjen aldaer naest den huysinge van Megen gaende naer het susteren van Orten clooster, tussen het gemeyn waeter aldaer lopende, de Diese genoemt, ex uno ende tussen
26.Mariėnkroon 359.
27.Mariėnkroon 360.
28.Zie Mariėnkroon 352 (1627.05.31), waarin een deurwaarder aan Hendrik van Zoerendonk, rentmeester van het klooster, bekendmaakte deze huizen op verzoek van de rentmeester der domeinen in stad en meierij van 's-Hertogenbosch in beslag te hebben genomen.
29.R 1541, f 173-174.
30.A.F.O van Sasse van Ysselt, De voorname huizen en gebouwen van 's-Hertogenbosch ('s-Hertogenbosch 1910-1914) II, 361 en 399.
enen erve des voorschreven convents vande susteren van Ortten ex alio, streckende voor vande gemeyne straet achterwaerts aen erve des voorschreven convents ende erve Jans Geraerts van Geffen.31
Uit de nalatenschap van deze laatste werd het complex op 10 oktober 1671 overgedragen aan Catharina van Voorn. De omschrijving luidde nu: seeckere twee distincte bequaeme huysen ofte woningen met noch eenen goeden, bequaemen ende wel gelegen hoff over d'water, gestaen ende gelegen binnen deser stadt inde Hinthamerstraet aldernaest den huyse genoempt den huyse van Megen gaende naer den convente vande susteren van Orten tusschen den gemeynen water aldaer lopende, die Diese genoempt, ex uno ende tusschen huys ende erve des voorschreven convents ex alio, streckende vande gemeijne straet tot aen erve desselfs convents.32

Bezitters:

Gosen Steenwech vererving »
zijn kinderen »
Jan Reimbrants en Goyart Cuper 1422.08.29 deling »
Goiart Cuper »
Gerburg weduwe Jan Reimbrants na 1432.11.19 »
Willem Hendrik Dicbier Goiartsz. 1436.02.24 »
Jan Batenz. vererving
dochter Heilwig, geh. met Gerit van Eik, vererving »
hun zoon Jacob vererving »
zijn dochter Liesbet, tr. Simon Mathijs Albrechtsz., 1548.07.21 »
Lenard Jansz. van Boort, priester en kanunnik van de Sint-Jan, testament »
Gijsbert Coeverincx, deken van de Sint-Jan, 1589.07.29 »
Goiart van Engeland, schepen (voor het klooster van Mariėnkroon bij Heusden; zie 1600.03.28)
1627 inbeslagname
na de reductie in 1629 de Staten van Holland en West-Friesland 1630.03.29 »
Hendrik Jacob Mathijsz. van Zoerendonk, oud-schepen en raad, geh. met Margriet de Kort, weduwe Jan Florisz.
deze laatste 1652.03.02 »
Pieter de Louw, notaris
nalatenschap 1671.10.10 »
Catharina van Voorn

De halve tuin van Goiart Cuper

Op 28 april 1433 droeg Jan van Kraandonk, weduwnaar van Ida dochter van wijlen Boudewijn Beys, weduwe van wijlen Goiart Cuper, aan de zusters van Orthen over zijn recht in de helft van de tuin die Ida in haar testament aan de zusters had gemaakt. Die halve tuin werd gesitueerd tussen erf van de erfgenamen van Gillis van Geel en tussen een weg strekkend van een stenen brug tot aan de beemd van Hendrik Steenwech aan de andere zijde. Ook Ludolf Buc deed afstand van zijn recht op de helft van die tuin.33 Zoals we gezien hebben, ging het hierbij om de westelijke
31.R 1607, f 262v-264.
32.R 1646, f 1-5 (138-142).
33.R 1203, f 191 oud, 186 nw.: Iohannes de Craendonc, relictus quondam Yde sue dum vixerit
helft van de tuin.

Bezitters:

Goiart Cuper »
zijn weduwe Ida dochter Boudewijn Beys, hertr. Jan van Kraandonk, 1433.04.28 »
zusters van Orthen

De 'halve mansio' van Jan Reimbrants

Vóór 27 juli 1425 - op welke datum precies kon niet worden achterhaald - gaf Jan Reimbrants de 'halve mansio' en andere delen van het complex voor een cijns van één oude groot en een cijns van 16 pond ten erfelijke cijns aan Jan zoon van wijlen Mauris van Bommel pelser. De omschrijving luidde: 'erven van de mansio met hun toebehoren en bebouwing van wijlen Gosen Steenwech, gelegen in 's-Hertogenbosch in de Hinthamerstraat tussen erf van Meus Spierinc, Goiart Sceyvel en de arme zusters van het hospitaal van wijlen heer Jan van Orthen, priester, aan de ene zijde en tusen erf van Jan de Jonge en erf van wijlen Gillis van Geel aan de andere zijde, strekkend van de openbare straat tot de openbare Dieze en verder vanaf dezelfde Dieze naar de muur van de stad 's-Hertogenbosch tot aan het openbare water zich aldaar uitstrekkend'.
Het complex omvatte:
  • de halve mansio;
  • de kamer op de genoemde weg;
  • een kamer van twee kamers grenzend aan de twee huizen met de helft van de stenen muur en de schoorsteen tussen die kamers, en wel de tweede kamer gelegen naast de genoemde halve mansio;
  • een stukje tuin, genomen uit de tuin die aan Jan Reimbrants ten deel was gevallen, gelegen aan het eind van die tuin naast het erf van genoemde priester tussen erf van de zusters en de daar aangelegde weg. Het stukje tuin was 50 3/4 voet (14,57 m) lang vanaf het erf van de priester tot het overige erf van de tuin, samen met de helft van de gracht tussen het stukje en de zusters;
met het gebruiksrecht van weg, watertrap en brug op het erf. Op genoemde datum 27 juli 1425 droeg hij de cijns van 16 pond over aan Hille weduwe van Jacob Veerman de kangieter.34 Op 5 september 1438 droeg Jan zoon van wijlen Peter van
 uxoris, filie quondam Baudewini dicti Beys, relicte quondam Godefridi Cuper, usufructum et totum ius hereditarium ad ipsum ut dicebat spectantem in medietate orti siti in Buscoducis iuxta vicum Hijnthamensem inter hereditatem heredum quondam Egidii de Gheel ex uno et inter viam quandam tendentem a ponte lapideo usque ad pratum Henrici Steenwech ex alio, quam medietatem orti predicti dicta quondam Yda sororibus de Orthen in suo testamento legaverat, ut dicebat, hereditarie supportavit michi Lamberto ad opus sororum de Orthen predictarum presentium et futurarum ---. Testes, datum supra (= xxviii aprilis, 3a post Misericordia.
Ludolphus Buc super premissis et iure hereditarie renunciavit ---.
34.R 1195, f 132v: Notum sit universis quod cum Iohannes (Reymbrants)a et Godefridus Cuper hereditates mansionis cum suis attinentiis et edificiis quondam Goeswini Steenwech, sitas in Buscoducis in vico Hijnthamensi inter hereditatem Bartholomei Spierinc, Godefridi Sceyvel et pauperum sororum hospitalis domini quondam Iohannis de Orthen presbiteri ex uno et inter hereditatem Iohannis die Jonghe et hereditatem quondam Egidii de Ghele ex alio, tendentes a communi vico ad communem Diesam et ulterius ab eadem Diesa versus murum opidi de Buscoducis usque ad communem aquam ibidem protendentem, prout ibidem siti sunt et dictus quondam Goeswinus in eisdem decessit, item hereditarium censum decem librarum communis pagamenti erga Nycolaum, Goeswinum et Henricum fratres, liberos quondam Goeswini Steenwech predicti atque Iohannem
den Yvelaer twee vijfde delen in deze cijns over aan Aart van Berlicum, zoon van wijlen Hendrik, en Mathijs van Meerlaar.35 Aart droeg zijn helft op 16 december 1438 over aan Math ijs.36 In 1451 bezat Ida weduwe van Math ijs Jan Petersz. van Meerlaar het vruchtgebruik in deze cijns. Op 23 april van genoemd jaar droeg zij deze lijftocht over aan haar zoon Gerit van Meerlaar, die de cijns vervolgens transporteerde aan de kanunnik Jan van de Velde, de toenmalige bezitter van het complex.37
Het goed zelf werd op 6 maart 1433 door Gerit Beerwout overgedragen aan de zusters van Orthen. Heer Mathijs Koks deed toen afstand van zijn recht.38 De zusters transporteerden het op 8 april 1434 aan Gerit van den Veen Rumersz. en juffrouw Jacoba van Goburdingen. Na hun dood zou het vererven aan de erfgenamen van Jacoba. Gedurende hun leven mochten zij het echter samen vervreemden of bezwaren en na overlijden van Gerit mocht Jacoba dit alleen doen. De zusters verhuurden voor tien jaar aan Gerit en Jacoba een stukje erf op het erf van Gosen
 Heyme, maritum et tutorem Sophie, filie dicti quondam Goeswini, acquisierat, prout in litteris; et cum deinde domus anterior cum suo fundo de duabus domibus anterioribus situatis in predicta hereditate ante iuxta vicum Hijnthamensem predictam, scilicet illa domus anterior cum suo fundo que sita est versus orientem iuxta hereditatem Bartholomei Spierinc predicti, atque una camera de duabus cameris predictis que est secunda in ordine et sita est contigue iuxta mediam mansionem in dicta mansione consistente in qua Iohannes Reymbrants morabatur; insuper domus seu mansio media predicta in dicta hereditate consistens, simul cum quadam camera edificata supra viam tendentem ibidem a dicto vico Hijnthamensi versus aquam ibidem fluentem; item quedam vacua hereditas que sita est inter dictam mediam mansionem et stallum Godefridi Cuper predicti; insuper illam porcio orti que sita est in latere sinistro iuxta hereditatem Tielmanni de Spina et sororum de Orten et tendit ab aqua usque ad hereditatem presbiteri domus sororum predictarum, sumptam de orto predicto; insuper medietas prati siti ibidem retro ortum predictum, dividendo dictum pratum per eius longitudinem, scilicet a dicto orto per longitudinem usque ad aquam ibidem fluentem in duas partes equales, scilicet illa medietas que sita est versus orientem iuxta hereditatem sororum predictarum dicto Iohanni Reymbrants mediante quadam divisione hereditaria inter ipsum et Godefridum Cuper predictum facta cessissent in partem; et cum deinde dictus Iohannes Reymbrants supradictam mediam mansionem in qua idem Iohannes morari consueverat, simul cum supradicta camera supra dictam viam ibidem edificata atque dictam unam cameram de dictis duabus cameris predictis duabus domibus adiacentibus, simul cum medietate muri lapidei et epicastorii predicti que est 2a in ordine, ut prefertur, et situata contigue iuxta iamdictam mediam mansionem, necnon quandam particulam orti de supradicta porcione orti contigue iuxta hereditatem presbiteri predicti sororum predictarum inter hereditatem earundem sororum ex uno et inter quandam viam ibidem sumptam et ordinatam in dicta integra hereditate quondam Goeswini predicti ex alio latere, et que particula orti predicti continet quinquagintatres pedatas et tres quartas partes unius pedate in longitudine, mensurando ab hereditate supradicti presbiteri sororum predictarum versus reliquam hereditatem seu partem porcionis orti predicti, simul cum medietate fossati inter eandem particulam orti et dictam hereditatem sororum predictarum, prout supradicta media mansio cum dictam cameram supra dictam viam consistentem ac dicta camera de supradictas duabus camerarum atque particula orti ibidem situate, sunt, constructe et limitate, simul cum iure utendi via, gradu aquatili et ponte ibidem in dicta hereditate consistente dedisset ad hereditarium censum Iohanni filio quondam Mauricii de Bomel pellifici --- pro uno grosso antiquo et pro hereditario censu sedecim librarum monete, quem censum Iohannes filius quondam Mauricii predicti promiserat se daturum et soluturum Iohanni Reymbrants predicto hereditarie nativitatis Iohannis ex premissis, dicto Iohanni filio quondam Mauricii predicti ad censum ut dictum est datis, prout in diversis litteris, constitutus igitur coram scabinis infrascriptis dictus Iohannes Reymbrants supradictum censum sedecim librarum hereditarie supportavit Hille relicte quondam Iacobi Veerman die canghieter.
a Dit woord ontbreekt.
35.R 1208, f 298v.
36.R 1209, f 20v.
37.R 1221, f 86.
38.R 1203, f 50v ow.
Steenwech aan de Hinthamerstraat tussen de weg aan de ene zijde en erf van de erfgenamen van Agnes Sceyvels aan de andere zijde, strekkend van erf van mr. Goiart Dicbier tot het erf dat Gerit en Jacoba dezelfde dag van de zusters hadden verkregen.39
Op 30 augustus 1443 droegen hun erfgenamen, Peter van Goburdingen en Meus van Goberdingen, zoon van wijlen Hubrecht Berendsz., het complex over aan Heilwig weduwe van Dirk de Rode, zoon van wijlen Hendrik Dirksz. van Engelen. Heilwig zou de cijns van een oude groot en de cijns van 16 pond betalen.40 Op 27 mei 1444 transporteerde Heilwig aan Lambrecht van Doren, zoon van Korstiaan,41 en deze laatste op 28 november 1447 aan Dirk van Rethym, investiet van Lith. Laatstgenoemde droeg het goed op 10 februari 1451 over aan de kanunnik Jan van de Velde.
Deze stichtte in de Sint-Jan een kapellanie van Sint-Jan de Doper, waaraan hij kennelijk het complex schonk. Op 26 januari 1468 transporteerde heer Gijsbrecht van der Poorten, de rector van de kapellanie, het met toestemming van deken en kapittel aan Willem Spierinc, pastoor van Nederassel.

Bezitters:

Gosen Steenwech vererving »
zijn kinderen »
Goiart Cuper en Jan Reimbrants deling 1422.08.29 »
Jan Reimbrants vóór 1425.07.27 »
Jan Maurisz. van Bommel
??
Gerit Beerwout 1433.03.06 »
zusters van Orthen 1434.04.08 »
Gerit van den Veen Rumersz. en juffrouw Jacoba van Goberdingen »
hun erfgenamen Peter van Goberdingen en Meus Hubrecht Berendsz. van Gober-
dingen 1443.08.30 »
Heilwig Hendrik Dirksz. van Engelen, weduwe Dirk de Rode, 1444.05.27 »
Lambrecht Korstiaansz. van Doren 1447.11.28 »
Dirk van Rethym, pastoor van Lith, 1451 .02.10 »
Jan van de Velde, kanunnik, dotering »
door hem gestichte kapellanie van Sint-Jan de Doper in de Sint-Jan 1468.01.26 »
Willem Spierinc, pastoor van Nederassel
39.R 1204, f 66v-67. ---. Dicte sorores venditrices cum tutore particulam hereditatis sitam in Buscoducis in hereditate quondam Goeswini Steenwech, sita iuxta vicum Hijnthamensem inter viam ibidem ex uno et inter hereditatem heredum quondam Agnetis Sceyvels ex alio, tendentem ab hereditate magistri Godefridi Dicbier ad hereditatem quam dicti Gerardus et domicella Iacoba hodierna die erga dictas sorores acquisierat, ut dicebant, recto locacionis modo Gerardo vanden Veen et domicelle Iacobe predictis.
40.R 1213, f 135v.
41.R 1214, f 92v.

Voorste stenen huis enz. van Jan Reimbrants

Jan Reimbrants gaf op 9 augustus 1425 aan Peter de Vries, zoon van wijlen Willem de Vries, voor drie oude groten in afkorting van de grondcijns uit het hele erf van Gosen Steenwech, een cijns van 3 ½ pond aan Sofie weduwe van Jan Heym in afkorting van de cijnzen die Sofie daaruit had, en een cijns aan hemzelf van 14 pond:
  • het voorste stenen huis;
  • een stukje leeg erf aan het eind van het huis van de kanunnik Mathijs Koks tussen laatstgenoemd huis en de stal of de mansio van het achterhuis van wijlen Goiart Cuper, met het recht op een stenen gevel aan het eind van het stukje erf in het huis van heer Mathijs en op de zijmuur van het stukje erf;
  • een erf over de Dieze tussen een weg en tussen erf van Tielman van Doren en de zusters van Orthen, strekkend van de Dieze tot erf of tuin van heer Mathijs, samen met het recht om met anderen een weg van acht voet te gebruiken van de Hinthamerstraat tot de beemd van Hendrik Steenwech, en een poort langs de straat aan het eind van de weg, en met het recht op een goot tussen het voornoemde voorste huis en het voorste huis van wijlen Goiart.42
Hierna is het in het bezit gekomen van Peter van Hijnen, zoon van wijlen Dirk. Deze verkocht het op 12 november 1432 aan Willem van den Perre, zoon van wijlen Jan. Het goed werd toen omschreven als huis en erf op het erf van wijlen Gosen Steenwech tussen erf van wijlen Goiart Cuper, nu van Gerit Snoek, aan de ene en tussen erf van Meus Spierinc, met een weg ertussen, aan de andere zijde, strekkend van de Hinthamerstraat tot erf van Gerit Snoek en een leeg erf, met het gebruik van de genoemde weg van acht voet breed tot de beemd van Hendrik Steenwech en de poort aan het einde van de weg en met de goot tussen het voornoemde huis en het voorste huis van wijlen Goiart Cuper. Uit het complex gingen twee oude groten aan
42.R 1195, f 136: Iohannes Reymbrants domum lapideam anteriorem et aream sitam in Buscoducis in vico Hintamensi inter hereditatem que fuerat olim Goeswini Steenwechs inter viam quandam ibidem sitam inter hereditatem Bartholomei Spierinc ex uno et inter domum anteriorem et aream quondam Godefridi Cuper, nunc Yde sue uxoris, ex alio, tendentem a vico predicto usque ad quandam aream et vacuam hereditatem ibidem retro dictam domum sitam, prout ibidem dicta domus et area sita est ibidem et ad dictum Iohannem pertinere dinoscitur; insuper quandam particulam vacue hereditatis site in fine domus domini Mathie Kox, canonici in Buscoducis, inter dictam domum domini Mathie ibidem ex uno et inter stabulum seu mansionem posterions domus quondam Godefridi Cuper ex alio, cum iure eidem Iohanni quovis modo competente in quodam muro lapideo stenen ghevel vocato, sita ad finem particule hereditatis predicte in domo domini Mathie predicti et in iure sibi competente (in)a muro laterali particule vacue hereditatis iamdicte; insuper hereditatem ad dictum Iohannem spectantem in hereditate quondam Goeswini predicti, sita ibidem ultra communem Diesam inter quadam via ibidem sita ex uno et inter hereditatem Tielmanni de Spina et sororum de Orthen ex alio, tendentem a dicta Diesa usque ad hereditatem seu ortum domini Mathie predicti, simul cum iure utendi via predicta latitudinis octo pedatarum a vico Hinthamensi predicto usque ad pratum Henrici Steenwech ibi retro situm similiter aliis hominibus ius viandi per eandem viam habentibus et cum iure utendi porta stante ibidem iuxta dictum vicum ad finem vie sepedicte, simul edam cum iure sibi competente in guttario sito inter domum anteriorem predictam et inter domum anteriorem quondam Godefridi predicti, ut dicebat, dedit ad hereditarium censum Petro die Vrieze, filio quondam Willelmi die Vrieze --- pro tribus grossis antiquis --- in defalcationem integri census fundi ex integra hereditate quondam Goeswini Steenwech ibidem sita prius solvendi --- atque pro hereditanio censu trium et dimidie librarum monete --- Sophie relicte quondam Iohannis Heyme in abbreviationem censuum quos eadem Sophia exinde solvendos habet, ut dicebat, sic quod alie hereditates que eiusdem Iohannis Reymbrants ibidem site inde maneant exonuste et absolute atque pro hereditario censu quatuordecim librarum monete ultimodicte, dando sibi ab alio mediatim nativitatis Dominie et mediatim nativitatis Iohannis ex premissis.
de grondheer, een cijns van 3 ½ pond aan Sofie weduwe van Jan Heym en een cijns van 14 pond aan Jan Reimbrants.43 Willem van den Perre droeg het goed op 10 maart 1439 over aan Gosen de Wolf, zoon van wijlen Rutger.44 Deze laatste droeg zijn recht op het recht van weg op 11 januari 1441 over aan de zusters van Orthen.45
De rest van het goed transporteerde Gosen de Wolf op 12 april 1446 aan Jan Hagens, zoon van wijlen Gerit Hagens. Er werd uitdrukkelijk gestipuleerd dat deze geen recht van weg had en ook niet zou verkrijgen.46
Jan Hagens, zoon van wijlen Gerit Hagens transporteerde het huis en erf op 7 februari 1448 aan Winrik zoon van wijlen Lambert Mathijsz. priester Deze droeg het op 24 december 1448 over aan Peter zoon van Wouter Heinenz. Diens weduwe Margriet transporteerde het goed op 2 januari 1467 aan Gosen Lambrechtsz. Gestkens.47 Deze transporteerde het op 9 juni 1468 aan Hendrik Rombout Laureis Cupers.48

Bezitters:

Jan Reimbrants 1425.08.09 »
Peter Willemsz. de Vries
??
Peter Dirksz. van Hijnen 1432.11.12 »
Willem Jansz. van den Perre 1439.03.10 »
Gosen Rutgersz. de Wolf 1446.04.12 »
Jan Geritsz. Hagens 1448.02.07 »
Winrik Lambrecht Mathijsz priester 1448.12.24 »
Peter Wouter Heinenz.
zijn weduwe Margriet 1467.01.02 »
Gosen Lambrechtsz. Gestkens 1468.06.09 »
Hendrik Rombout Laureisz. Cupers
43.R 1203, f 124 nw: Petrus de Hijnen, filius quondam Theoderici, domum et aream sitam in Buscoducis ad vicum Hijnthamensem in hereditate quondam Goeswini Steenwech inter hereditatem quondam Godefridi Cuper, nunc Gerardi Snoeck, ex uno et inter hereditatem Bartholomei Spierinc, quadam via interiacente, ex alio, tendentem a vico Hijnthamensi ad hereditatem Gerardi Snoec et ad vacuam hereditatem ibidem sitam, simul cum iure viandi per viam predictam latitudinis octo pedatarum a vico Hijnthamensi usque ad pratum Henrici Steenwech ibidem retro situm similiter aliis hominibus ius viandi per eandem viam habentibus et cum iure utendi porta stante ibidem iuxta dictum vicum ad finem vie predicte, simul eciam cum iure sibi competente in guttario sito inter domum predictam et inter domum anteriorem quondam Godefridi Cuper predicti, prout dicta domus et area ibidem cum suis attinentiis ibidem sita est et ad dictum Petrum pertinere dinoscitur, ut dicebat, hereditarie vendidit Willelmo vanden Perre, filio quondam Iohannis --- exceptis duobus grossis antiquis domino fundi et hereditario censu trium et dimidie librarum monete Sophie relicte quondam Iohannis Heyme et hereditario censu quatuordecim librarum monete predicte quondam Iohanni Reymbrants exinde prius e iure solvendo. Dirk Nerinc deed afstand van zijn recht.
44.R 1209, f 190.
45.R 1211, f 27v.
46.R 1216, f 70v: demptis et sororibus de Orthen reservatis de dicto iure viandi per viam predictam parte et iure que competebant dicto Goeswino in iure viandi per viam predictam a ponte lapideo consistente iuxta ortum Iohannis Bathen soen et hereditatem sororum predictarum usque ad pratum predictum, in quibusque parte et iure predictis Iohannes Hagens, filius quondam Gerardi Hagens, nullum ius habebit neque optinebit.
47.R 1236, f 237-237v.
48.R 1237, f 41.

Leeg erf en erf over de Dieze

Op 10 september 1426 transporteerde Peter de Vries aan Goiart zoon van wijlen Mathijs van Ekart de goudsmid:
  • het leeg erf met de rechten op de muren - de 'stenen gevel' wordt hier epicausterio (schoorsteen) genoemd -;
  • het hele erf over de Dieze met de daartoe behorende rechten.
Peter zou de cijns van 3 ½ groot blijven betalen.49

Bezitters:

Peter Willemsz. de Vries 1426.09.10 »
Mathijs van Ekart de goudsmid

Huis en erf van Gerit Snoek

Dit goed, waarvan overigens niet duidelijk is of het oorspronkelijk tot het complex van Gosen Steenwech behoorde, was afkomstig van Goiart Cuper50 en waarschijnlijk al in 1428 in het bezit van Jan van Kraandonk, zoon van Lodewijk Huben. Op 19 mei van dat jaar erkenden heer Mathijs Koks, kanunnik van de Sint-Jan, Peter van Hijnen, zoon van wijlen Dirk, en Jan van Kraandonk, zoon van Lodewijk Huben, dat de hengsels van de poort staande bij de Hinthamerstraat aan het einde van een weg strekkend vanaf de straat over het erf van wijlen Gosen Steenwech naar de beemd aan de stadsmuur, tussen erf van Meus Spierinc aan de ene en tussen erf van Peter voornoemd aan de andere zijde, bevestigd waren in de muur aldaar staande en aan Meus toebehorend, en dat deze dat uit goedgunstigheid tot wederroepen toegestaan had.51
Op 21 oktober 1432 droeg Jan zoon van Lodewijk Huben dit goed over aan Gerit
49.R 1197, f 129v: vacuam hereditatem predictam sitam ad finem domus lapidee domini Mathie predicti cum iure eidem Petro competente in muri laterali et in epicausterio predicto eiusdem vacue hereditatis; insuper et integram hereditatem quam idem Petrus sitam habet ultra Diesam seu aquam predictam, cum edificiis in eadem hereditate stantibus singulis ac universis inter hereditatem Tielmanni de Spina et sororum predictarum ex uno et inter dictam viam latitudinis octo pedatarum ex alio, tendentem a Diesa usque ad ortum seu hereditatem domini Mathie predicti, simul cum iure utendi via predicta ab uno fine ad ad alium, scilicet a vico Hintamensi usque ad pratum spectans ad Henricum Steenwech similiter aliis hominibus ius in eadem via habentibus et cum iure utendi porta stante ibidem ad finem eiusdem vie apud vicum Hintamensem, prout dicta hereditas ultra Diesam sita et in suis edificiis universis collocata est ad presens.
50.Zie bv. R 1203, f 124 nw. (1432.11.12): inter hereditatem quondam Godefridi Cuper, nunc Gerardi Snoeck, ex uno et inter hereditatem Bartholomei Spierinc, quadam via interiacente, ex alio, tendentem a vico Hijnthamensi ad hereditatem Gerardi Snoec et ad vacuam hereditatem ibidem sitam.
51.R 1198, f 212v: Dominus Mathias Kox, canonicus ecclesie sancti Iohannis evangeliste in Buscoducis, atque Petrus de Hynen, filius quondam Theoderici, atque Iohannes de Craendonc, filius Lodovici Huben, atque dominus Iohannes de Kalker tamquam provisor domus sororum de Orthen, commorantium in Buscoducis, palam recognoverunt quod licet cardines porte stantis in Buscoducis iuxta vicum Hinthamensem ad finem cuiusdam vie protense ab eodem vico per hereditatem quondam Goeswini Steenwech versus pratum ad murum opidi de Buscoducis inter hereditatem Bartholomei Spierinc ex uno et inter domum et aream Petri predicti ex alio firmate sint et fixe in muro ibidem stante ad dictum Bartholomeum pertinente, tamen hoc non est de iure eis in tali fixione pertinente, sed hoc est dumtaxat ex gratia et benevolentia? esse?, quam gratiam idem Bartholomeus eis ad idem faciendum concessit ad eiusdem Bartholomei revocationem, promittentes super omnia eidem Bartholomeo quod ipsi ad requestam eiusdem Bartholomei et successorum eius dictas cardines extrahent seu removebunt a muro predicto, omni dolo secluso.
Snoek, zoon van wijlen Jan Snoek van Geldrop. Het werd omschreven als:
  • huis en erf tussen erf van Agnes Sceyvel en erf van Peter van Hijnen, strekkend van de straat tot aan een klein huis;
  • dit kleine huis, strekkend van het vorige huis tot erf van heer Mathijs Koks, kanunnik van de Sint-Jan,
met gebruiksrecht van de openbare weg en de poort en een watertrap op het erf van wijlen Gosen Steenwech, namelijk de weg strekkend tot aan het water en niet verder.52 Op 11 december 1454 transporteerden Jan en Heilwig kinderen van wijlen Gerit Snoek het complex aan Peter zoon van wijlen Wouter Heinenz. de hoedenmaker.53

Bezitters:

Jan Lodewijksz. Huben (= Jan van Kraandonk; 1428.05.19) 1432.10.21 »
Gerit Jansz. Snoek
zijn kinderen Jan en Heilwig 1454.12.11 »
Peter Woutersz. Heinen de hoedenmaker
52.R 1203, f 2: Iohannes filius Ludovici Huben domum et aream sitam in Buscoducis in vico Hijnthamensi inter hereditatem Agnetis Scheyvel e(x uno et inter)a hereditatem Petri van Hynen ex alio, tendentem a communi vico ad quandam parvam domum ibidem sitam; insuper dictam parvam (domum ibidem)a sitam, tendentem a predicta domo ad hereditatem domini Mathye Koecks, canonici ecclesie beati Iohannis ewangeliste in Buscoducis, simul cum medietate m(uri et) camini consistentis inter dictam parvam domum et dictam hereditatem dicti Mathye, et cum iure utendi communi via et porta et (quodam)a gradu aquatili ibidem consistentibus et ordinatis in hereditate quondam Goeswini Steenwech, videlicet dicta via utendi usque ad dictam aquam et non remotius, ut dicebat, hereditarie vendidit Gerardo Snoeck, filio quondam Iohannis Snoeck de Geldrop --- exceptis uno et dimidio grossis antiquis domino nostro duci et hereditario censu trium librarum et x solidorum monete Sophye relicte quondam Iohannis Heymen exinde de iure solvendis ---. Datum xxi octobris.
a Papier afgebrokkeld.
53.R 1225, f 18v: Iohannes et Heilwigis, liberi quondam Gerardi Snoeck, filii quondam Iohannis Snoeck de Geldrop, cum tutore, domum et aream sitam in Buscoducis in vico Hijnthamensi inter hereditatem Agnetis Sceyvel ex uno et inter hereditatem Petri van Hynen ex alio, tendentem a communi vico ad quandam parvam domum ibidem sitam; insuper dictam parvam domum ibidem sitam, tendentem a primodicta domo ad hereditatem domini Mathie Koecs, canonici ecclesie beati Iohannis ewangeliste in Buscoducis, simul cum medietate muri et camini consistentium inter dictam parvam domum et dictam hereditatem dicti domini Mathie, et cum iure utendi communi via et porta et quodam gradu aquatii ibidem consistentibus et ordinatis in hereditate quondam Goeswini Steenwech, videlicet dicta via tendente usque ad dictam aquam et non remocius, quas domum, aream, parvam domum cum medietate muri et camini et iure utendi via, porta, gradu predictus Gerardus Snoeck, filius quondam Iohannis Snoeck de Geldrop, erga Iohannem filium Ludovici Huben acquisierat, prout in litteris, hereditarie supportavit Petro filio quondam Wolteri Heynen soen den huedemeker.

dr. M.W.J. De Bruijn, Utrecht februari 2010